Voortuintjes (1959)

De bus voerde mij door volslagen onbekende straten van de mij vertrouwde stad. Ik was op weg naar een vergadering. Wij zouden ditmaal samenkomen bij één van de bestuursleden, die nog niet lang geleden in dit nieuwe stadsdeel was komen wonen. Zij had ons nauwkeurig uitgelegd, hoe we haar woning konden bereiken. Bij de op één na laatste halte moesten we er uit. De chauffeur waarschuwde. Hier moest ik dus wezen.

Ik herinnerde mij: rechtuit, en dan de laatste zijstraat rechts. Her leek hier het eind van de wereld. Een lange, lege nieuwe autoweg door polderland lag voor me, en daar rechts was het straatje als alle andere nieuwe straatjes. Met de eendere voordeuren en de grote, lichte ramen. Met de voortuintjes zonder hekje of heg. Een hond hief nonchalant een poot op, tegen een heester, die daar kort geleden was geplant. De buurman stond met een pijp in zijn mond ernstig te waken, dat de hond niet bij hem kwam. En een kleine jongen groef met een eierlepeltje in een rozenperk. Nummer zeventien, ik was er. Een plaats tegenover het grote venster was voor mij gereserveerd. En terwijl wij vergaderden, zag ik in het buurtje de kinderen thuis komen van school. Zij kudderden aan de kant van het slootje, dat het polderland omzoomde. Dan schoot een moeder met een schortje voor naar buiten, om ze te verbieden. Ik zag de step, die gestald werd in zo'n voortuin. Daar kwamen twee mevrouwen aan te pas. Zo gefascineerd keek ik naar buiten, dat een van de anderen zich eens omkeerde. Keek, en zei: "Verrukkelijk voor de kinderen, die vrijheid hier." Onze gastvrouw knikte. "Maar vervelend, die voortuinen zonder afsluiting", merkte ik op. Ik zag haar mondhoeken nerveus trekken. Bitter zei ze: "Voor vijf en dertig gulden rozenstruiken! En iedereen loopt er door! Mannen die drukwerken bezorgen, lopen ijskoud door de tuintjes. Ze zien toch..." Buiten vlogen nu een vader en twee moeders elkander in het haar. Ik kon me voorstellen, dat onze gastvrouw popelde om mee te doen. In haar ogen zag ik de ellende van haar, die een voortuintje heeft. Een voortuintje, waar vreemde mannen met hun maat vijf en veertig maar kalm doorkuieren, een voortuin, waarin vreemde spaniëls hun bot begraven, waar het papier inwaait van de ganse, slonzige buurt! En opeens zag ik in haar ogen precies hetzelfde van die mensen in...

Het was in een vakantie. Elke dag kwamen me tenminste eens langs de villa-achtige huizen met erkertjes en voor tuintjes, waar van de bouwwet toen nog een hekje om mocht. En in één van die voortuinen stond, behalve de liguster en de pioenroos, ook nog een witgekalkte cupido op een witgekalkt voetstuk. Om zijn mollige heupen was een massief sluiertje, en hij hief speels een pijl en boog ten hemel. In de erker zat de familie. Een oude heer, die op zee was geweest. Dat hadden wij tenminste besloten. Zijn vrouw en dochter, en een tante. De familie was ons zo vertrouwd, als zaten wij er geregeld op de thee. Die dronk men er uit Japanse kopjes. De oude heer las de krant. De hele dag. Tante borduurde, de dochter las bibliotheekboeken, en mevrouw zorgde voor de koffie en de thee, rangschikte het theeblaadje, verschikte kussens en vitrages, en luisterde gedwee naar passages uit de krant. Toen, op een zeer vroege zondagmorgen, passeerden wij daar weer. De erker was leeg. Boven waren de gordijnen nog gesloten. Alleen de cupido was er. Aan zijn boog bungelde een ordinair prijskaartje, waarop f1.95 stond. Hij was bovendien uitgedost met een heerszuchtige, zwarte snor. Wij keken en giechelden.

"Wat zullen ze zeggen, als ze dat zien?" vroegen wij ons af. Wij keerden tegen 12 uur naar huis terug. Onder de cupido lag een plasje. De snor was bijna weg, het prijskaartje was verwijderd. In de erker zat de oude meneer, de krant achteloos in zijn neerhangende hand. De dochter had het bibliotheekboek dicht op schoot, en tante handwerkte niet. De oude mevrouw alleen, plooide nerveus aan de gordijnen. De koffie op 't rieten tafeltje werd koud. Met bittere monden keken ze naar buiten. Wachtten op de misdadiger, die wel naar de plaats van zijn wandaad zou terugkeren. Want ze komen terug. Die spaniël met zijn poot, dat buurjongetje, dat verwoestingen weet aan te richten met zijn oranje eierlepeltje. Die kerels met hun reclames, die huis aan huis bezorgd moeten worden! En je mag geen heg planten - het zou niet helpen trouwens - en geen prikdraad spannen en geen schrikdraad aanleggen. Je mag alleen de nota van de tuinman betalen; rozenstruiken f35.-, werkloon f18.25. En terwijl je ruzie hebt met de buren (nooit pas je meer op hun kinderen als zij bij die vrinden naar de televisie gaan kijken), wordt je koffie koud.

Dora van der Meiden-Coolsma

.