Het was de dag na de treinramp bij Harmelen. Ik had een vergadering in Amersfoort, en omdat we maar met ons vijven waren en iedereen Amersfoort kon bereiken, ging de vergadering door. Zelf moest ik omreizen, een ander had een eind de bus moeten nemen.
Hoe kon het anders: wij spraken over onze reis en over treinen. Ik dacht eraan, hoe mijn man, die in mijn plaats de kleine jongen van school had gehaald, nog met hem had staan zwaaien bij de overweg. Toen zei iemand: "Vreemd, je stapt in een trein maar je staat er nooit bij stil, dat je lot berust in de handen van een man. Wie is de man, die de trein bestuurt? Je kent hem niet. Eigenlijk ken ik geen machinist en jullie vast ook niet."
"Ja, " zei ik, "toch wel. Ik ken er een. Ik weet niet hoe hij heet en waar hij woont. Ik heb hem maar een half uurtje - korter misschien -gesproken. Maar hij heeft me zijn leven verteld."
De vier anderen keken me aan. We zaten in een restaurant. Naast ons dronken een paar vrouwen thee, een, ongeduldig "om te beginnen" schudde al de kaarten. Dat was bridge-club. En aan de andere kant, vlak bij de draaideur zaten een en een vrouw met een hond aan een prikband.
"Vertellen," drongen de mensen aan, met wie ik heel andere en bovendien zeer dringende zaken had te bespreken. Ze schikten dichter om de tafel.
"Goed, " zei ik, "ik wil het wel vertellen. Het was in juni en ik had een vergadering gehad op een zaterdagmiddag. Eigenlijk had ik de avond nog moeten blijven, maar ik verlangde naar huis. Misschien was n van de kinderen lekker, dat weet ik niet precies meer, maar ik was er al voor de maaltijd die op de vergadering volgde, tussen uit gegaan. Ze misten me toch niet, er waren veel mensen en het ontzettend druk. Ik had geen spoorboekje bij me en ik ging op goed geluk naar het station. Het was het beginstation van mijn lokaal treintje en ik had geluk: het stond al klaar. Maar het zou pas over een half uur vertrekken. Daarom kocht ik een broodje en ik liep het hele lege treintje door tot voorin. Daar legde ik mijn zaken neer en omdat ik zo ruimschoots tijd had, liep ik even naar buiten uit de wagon. De bestuurder van de trein kwam er juist aan, hij zette een tas in zijn kabine maar hij maakte ruim baan voor me. Ik verontschuldigde mij, en zei dat ik nog een krant wilde kopen. Toen ik terugkwam met de krant stond hij nog bij het open portier en hij zei: "Ik begrijp er niets van, al die vrouwen die tijdens het week-end op reis zijn. Heeft u dan geen gezin?"
Natuurlijk moest ik me tegen deze aantijging min of meer rechtvaardigen. Ik ging immers naar dat gezin toe, ik had het "gezellige" deel van de vergadering willens en wetens verzuimd omdat ik naar mijn huis verlangde. Het scheen hem goed te doen, dat mijn reis huis-toe voerde, al bleef hij skeptisch gestemd over de bezigheden die me van huis hadden geroepen. "Als het niet heel brutaal is, waarover hebt u dan vergaderd?" vroeg hij. We stonden nog in de deuropening. Het was heel stil op ons perron. Een pater, die ook vroeg was, liep onze trein langs en zocht een plaats niet ver van ons af.
Ik vertelde wat over mijn werk en de machinist was geïnteresseerd: in de oorlog was hij ondergedoken geweest bij mensen die mijn belangstelling deelden. "Dat waren beste lui, " deelde hij mee, "ze waren protestant en ik ben katholiek. Ik wist vroeger nooit, dat je je toch zo verwant kon gaan voelen." Toen kwam een kollega van hem langs en ik ging naar binnen om mijn brood te eten. Juist toen ik de krant nam, kwam de machinist binnen. Hij bleef een eindje verderop zitten, maar ik kon hem zien en ook horen: hij zuchtte hoorbaar.
"Ik heb zwaar de smoor in," bekende hij me, "ik had een vrij week-end en ik werd plotseling toch geroepen om dienst te doen. Vandaag had ik mijn brommer uit elkaar gehaald en schoongemaakt, hij was net klaar toen ik weg moest. Even proberen, dacht ik, en hij doet het niet. Nu moet ik morgen weer aan de gang, terwijl ik me had voorgesteld dat ik klaar was." Ik gaf toe, dat het vervelend voor hem was en omdat ik de krant neerlegde, durfde hij plotseling dat te zeggen, wat hem op zijn hart lag: "Het is niet die brommer, " zei hij uit de verte, "het is eigenlijk dat mijn vader pas is overleden. Daar kan ik niet overheen."
Zou de pater het gehoord hebben, die weer een afdeling verderop zat? Het bleef er stil. De machinist wachtte en ik moest antwoord geven. Misschien kon ik hem helpen met een paar woorden die mij in hetzelfde geval getroost hadden. Ik verteldc, dat ik ook geen vader meer had en dat ik hem nog dagelijks miste. Een brief uit de vele condoleances had me bijzonder getroffen. Die was van iemand, die me schreef, dat ze jaloers op me was. Jaloers op het verdriet, het gemis dat ik voelde. Want zij had haar vader niet gemist en ze was niet bedroefd geweest. Dat was veel erger. Het viel niet mee, om dat verhaaltje te vertellen aan iemand die je alleen hard pratend bereiken kon en die je volslagen vreemd was.
"Dat is het hem nu juist, " barstte de machinist plotseling uit, "daar zegt u het nu! Ik mis hem niet!" Hij stond op en kwam nu tegenover me zitten. "Eerlijk gezegd, ik was blij dat hij weg was, " zei hij, "voor m'n moeder was het geen leven. Ze zou eraan zijn gegaan als het langer had geduurd. En mijn moeder... o, mijn moeder is zo lief! Ze is alles voor ons geweest. Al mijn herinneringen aan vroeger zijn aan h verbonden. Ze heeft zich opgeofferd, haar ]even lang. Voor mijn vader, die het niet merkte en niet waardeerde. Voor ons. En nu is ze zelf oud en dood-op van de laatste maanden die heel moeilijk waren. Ik heb altijd gedacht: ik zal het aan haar goed maken. Ik wilde haar in huis nemen. Waarom niet? We hebben een kind, een meisje van negen jaar. En nu wil mijn vrouw dat niet. Ze heeft een massa argumenten, ze zegt dat moeder zich straks weer beter zal voelen en dan liever op zichzelf zal zijn dan afhankelijk van ons..."
Ik verzekerde de machinist, dat zijn vrouw wel gelijk had. Anders konden ze toch nog zien. En wanneer zijn moeder de vrouw was, die hij me schilderde, zou ze begrijpen dat hij in de eerste plaats rekende met zijn eigen vrouw en dochtertje. "Ja, dat zal wel. Dat zal zeker wel," meende hij, en trouwens: "deze zomer gaat ze met ons op reis naar Italië . Ze houdt zo van de zon en de warmte. Dat zal haar goeddoen denkt u niet? Daar zal ze vast van opknappen!" Ik had geen gelegenheid daarmee in te stemmen. Een rode pet passeerde ons venster en de machinist schrok. "Het is tijd!" zei hij.
Die reis ben ik me heel bewust geweest, dat een man het stuur in handen had van mijn kleine trein.
Ik geloof niet, dat ik heb gelezen. Maar toen we op het station kwamen waar ik moest overstappen, ben ik nog even naar voren gelopen. De machinist zat nog in de kabine en praatte met iemand op het perron. Ook een man in uniform. Toen hij me zag kwam hij naar buiten. We hebben elkaar een hand gegeven en "goede reis" gewenst en "prettige vakantie in Italië ".
Voor mijn gezin was het een verrassing, dat ik zo vroeg terug was. Aan de vergadering, die ik zo snood verlaten had, heb ik geen moment meer gedacht. Maar de volgende zondag heb ik wel mijn machinist voor me gezien. Bezig in zijn schuurtje met de brommer. En ik had wel willen weten, of zijn moeder op de koffie kwam en of die plof het nu deed...
De vrouwen van de bridgeclub speelden zeer eendrachtig. De man en de vrouw met de boxer waren al een poosje weg.
Wij begonnen onze vergadering.