"Het is hier zo veranderd", hadden ze geschreven. Maar ik had het eigenlijk niet geloofd.
Hoe kon het dorp waar ik jaren gewoond had, veranderd zijn? Ja... er was een nieuwe school gekomen, een kanaal werd gedempt en een villa afgebroken om plaats te maken voor een brede verkeersweg. Er waren nieuwe straten ontstaan achter de Hoofdstraat met zijn deftige, royale gevels. Straten met nieuwe namen: Rembrandtlaan en Troelstraweg, terwijl wij alleen de Hoofdstraat, de Verlengde Hoofdstraat, de Kerkstraat en de Zuider- en Noorderstraat (en de verlengden daarvan!) hadden gekend, en o nieuwigheid: een Ooster- en een Westerpark. De fantasie had niet ver gereikt in die dagen.
Maar toen ik met de bus "ons" dorp bereikte, en
links en rechts tegelijk wilde kijken, toen vond ik ook dat het veranderd was. Onze
fietsenmaker was weg!
De winkel keek met blinde ogen naar de kleine brug daar
vlakbij. Bruin papier zat over de etalageruiten. De gordijnen die in het
woonhuis voor de ramen hingen, zeiden me overduidelijk dat de oude bewoners
verdwenen waren. Zulke gordijnen zou de vrouw van de fietsenmaker nooit hebben
geduld voor "haar" ramen.
Huizen, die er welvarend uit hadden gezien, waren
verkommerd. Mooie, royale tuinen hadden een strook prijs moeten geven aan het moderne
verkeer: het was, alsof de bewoners nu alle aardigheid aan huis en tuin hadden
verloren. Misschien was het alleen-maar, dat er geen hulp meer te krijgen was.
Maar andere huizen, die wij vervallen en ongezellig
hadden gevonden, bleken plotseling wonderbaarlijk opgeknapt. Daar hingen fleurige
gordijnen, daar stonden bloeiende planten achter de vensters, en een tuin, die
zich eertijds had beperkt tot een hortensia in een perkje, bleek plotseling
omgetoverd tot een zomer-sprookje. Het was, zo peinsde ik, als met mensen.
Kwieke, vlugge en kordate lieden die je gekend had, die
zich nu moeizaam met een stokje voortbewogen, die zich geestelijk even moeizaam
iets wisten te herinneren - en die je dan nog verwarden met een ander, die ze
ook goed gekend hadden weleer -. Terwijl anderen, in onze jaren al wat aftands,
opgeleefd waren. Uiterlijk door de behandeling van een kundig kapper, die de
grijze haren op een bijzondere manier tot een kapsel had weten om te toveren,
dat zowel passend bij de hoge leeftijd als modern was. innerlijk door, groter kontakt
met de buitenwereld dank zij het wonder van een gehoorapparaat, terwijl de
tandarts voor een niet gering deel had meegewerkt!
De tijd, die ik in mijn oude woonplaats door kon brengen, was kort. Daarom bepaalde ik mij tot een bezoek aan het nieuwe Bejaardencentrum, waar velen die ik had gekend en waarnaar ik had verlangd, in waren getrokken nu de kans zich bood en de keus van de kamers nog groot was. Het grote gebouw was al geheel bewoond, de tuin er omheen werd nog aangelegd: "Je moet je dus aan het uitzicht niet storen," werd mij geboden. Ik stoorde mij daar dan ook niet aan, maar ik bewonderde de vindingrijkheid van dochters en schoonzoons, van de echtparen en de gezusters, die de kleine ruimten hadden ingericht tot een werkelijk "thuis". Die oude meubels hadden gekombineerd met een wandmeubel, waarop onmisbare boeken, een antiek kuipblad en een familielijst een plekje hadden gevonden. Aan de lichte wanden hervond ik het prachtige porseleinen bord of 't mooie schilderijtje dat in het oude huis door de veelheid aan wandversiering niet was uitgekomen. En ik hoorde: "Ja, daarvan geniet ik hier pas echt..."
Ik ging met mijn mantel over de arm door de warme gangen, groetend en hier en daar een gesprek aanknopend. En ik was dankbaar in elke kamer en bij ieder die ik sprak voor de koesterende zorg die hen omringde die tevoren dikwijls maar vol bezwaren hadden geleefd. Nadat ik in een van de kamers het middagmaal had gebruikt, ging ik weer weg. Ik keek achterom. Hoe aardig lag dat huis daar, met voor veel ramen de toegeschoven gordijnen: nu was het de tijd van het middagdutje! Hier groene, daar rode of bruine, ginds gebloemde gordijnen, al naar de smaak van de bewoners. Het gaf het huis iets levends, nu het daar zo strak en rechtlijnig en nieuw lag in de omgegraven tuin. Het enige ornament was naast de hoofdingang het grote anker. En ik realiseerde mij, dat dit huis, in de buurt van de vele scheepswerven, "Voor Anker" was genoemd. Even huiverde ik. Dat toch, op zijn zachtst gezegd, geen zeer fijngevoelige naam
Maar de bus kwam, en ik zette me bewust aan de andere kant dan op de heenreis om uit te kijken. Ik zag mijn oude huis, waar schilders in de vroegere studeerkamer van mijn man het werk waren. Toen ging de bus een hoek om, die er in mijn tijd nog niet was.
Voordat ik naar huis terug zou reizen, had ik nog een
bezoek te maken. Alweer aan een heel oud vriend, die samenwoonde met een
pleegdochter en haar man in een grote flat in mijn geboortestad.
De vreugde van ons weerzien was diep.
Er was een lange scheiding geweest, en in de winter
hadden we in angstige spanning verkeerd over de precaire gezondheid van de tere
oude man. Er waren veel verhalen op te halen, veel nieuws ook te vertellen over
mijn kinderen, over ons werk, over de stad waar wij nu woonden en werkten, die
hem bekend was.
"En ga je nu werkelijk vanavond al terug?" werd
me gevraagd.
"Ja zeker," zei ik, "eerst ben ik in ons
oude dorp geweest, in 'Voor Anker'. Ik heb er heel wat bezoeken afgelegd, en nu
ga ik vanavond met de laatste trein naar huis."
"Ach ja 'Voor Anker'... ik ben er verscheidene keren
geweest." vertelde de huisgenote mij, "mijn tante woonde er. Ze is
onlangs overleden. Het is er mooi."
"Het zal er zeker mooi zijn," zei de oude heer,
zijn ogen rustten met welgevallen op de enorm grote kamer, "en veel mensen
die weinig verzorging hadden, zijn nu gered."
"Ze zijn heel tevreden," beaamde ik, "al
was de overgang erg groot. De kamers in 'Voor Anker', vooral de eenpersoonskamers,
zijn heel klein. Ze konden weinig meenemen van thuis."
"Ja afstand doen valt niet mee," glimlachte
mijn gastheer, "maar het minst van alles bevallen mij de namen van die
tehuizen tegenwoordig. Stel je voor kind, ze hebben hier in de stad een huis
dat 'Nebo' heet, zoals je weet: de berg, waarop Mozes stierf, terwijl hij het
beloofde land mocht zien uit de verte, maar niet meer mocht betreden... En dan
'Voor Anker'... dat is al bijna even erg!" Hij schoot in de lach en wij
lachten mee.
Ik antwoordde: "Ja, de romantische periode van alle
avondzonnen, avondlichten en avondvredes schijnt voorbij te zijn! We zijn nu
aan de realistische namen toe."
Hij keek me ondeugend aan.
"Het verbaast me alleen maar," zei hij, "dat
ze er nog niet op gekomen zijn om een Bejaardencentrum 'Eb' te noemen. Korter
kan het niet en duidelijker ook niet."
Ik stelde hem voor, dat hij met deze naam misschien nog
een prijs zou kunnen winnen, als een inrichting die in een impasse was geraakt,
door middel van een prijsvraag een naam zou zoeken. Na ons afscheid, op de
thuisreis, bleef dat namen-vraagstuk me achtervolgen.
Wat had ik genoten van de gesprekken in "Voor
Anker", op die werf, waar de schepen alleen dus maar lagen te wachten op
de sloop! Wat had ik veel nieuws te vertellen thuis, veel goeds en moois
gehoord. Hoe hadden deze mensen zich aangepast, en wat hadden ze veel voor elkander
over!
Wat was het weerzien heerlijk geweest, met onze oude vriend,
die mijn ouders ook zo goed gekend had, die voor mijn man en mij een vaderlijk
raadsman was geweest en de liefste bezoeker in ons huis voor de oudste
kinderen, die nu al bijna volwassen waren.
"Eb" had hij zelf gezegd.
En eigenlijk was het juister en beter dan het "Voor
Anker". Want wat laat de eb niet achter op het strand, waarover we ons
belangstellend buigen. Wat genieten kinderen, als ze over het brede strand
lopen, waarop de eb al die schelpen heeft achtergelaten die ze verzamelen. De "gewone"
met hun mooie kleurtjes en de zeldzame.
Ik had bezoeken gemaakt, ver van huis, op een zeer gure,
winterse dag in de zomer.
En ik kwam thuis, uitgerust en verfrist, als had ik lang
gelopen over het brede zeestrand, met zakken vo1 schatten.
"Eb" zou
toch heus zo'n gekke naam niet zijn...