Bij het eindexamen van een gymnasium was er bij de onderwerpen voor een opstel ook "Bejaardenzorg". En min of meer tot hilariteit van leraren en gecommitteerden, bleken alle oudere leerlingen, zonder uitzondering, dit onderwerp te hebben gekozen. Er werd natuurlijk veel gekheid over gemaakt, en de "bejaarden" werden in het zonnetje gezet. Begrijpelijk. Maar ik kan me indenken, dat dit onderwerp hen fascineerde. Misschien hadden ze een oma of een oudoom, die in een bejaardencentrum woont. Of er graag wilde wonen. Misschien waren ze getroffen door het kontrast van het rode pluche tegen de moderne, zalmroze kastdeur. En hadden ze de wanhoop meegemaakt van familieleden, over de clivia, waar nu nergens meer plaats voor was. Misschien was er een Piet.
Want Piet is in de bejaardenzorg niet inbegrepen, ook al zou hij bejaard wezen. Omdat Piet een grote, rode kater is. Een kater, die volgens zijn vrouwen het liefste karakter heeft, dat een poes bezitten kan. Hij is zindelijk en trouw. Maar hij mag niet mee. Over Piet lagen de beide zusters wakker, toen hun besluit was genomen.
Ze zouden het veel te grote huis verlaten. En de kamer in het centrum die nu vrij was, met het mooie uitzicht, met de zon, die zou hun "thuis" worden. Er was veel, waarvan ze afstand zouden moeten doen. Van grote meubelen, die ze daar niet konden plaatsen. Van souvenirs, albums, muurversiering. Ze zouden voortaan een flinke muurkast hebben. Hun huis bevatte er acht, en die waren allemaal vol.
O, de verhuizing stelde hen voor tal van problemen. Maar: nooit
zou de oudste meer eenzaam hoeven wezen, als de jongere zuster eens
weg was.
En vroeger was dat veel voorgekomen. Toen werkte de jongste nog.
Elke dag ging ze klokslag de deur uit, en kwam zij op de minuut weer
thuis.
"Kon je maar bij me blijven," zei op een middag de
oudste zuster, toen de jongste haar hoed opzette voor de kleine
spiegel in de gang.
"Waarom?" vroeg de ander verbaasd.
"Weet je, ik heb zo'n zin in een vroeg kopje thee,"
bekende de oudste, "en dan een praatje met iemand van mijn eigen
leeftijd hè? Dat lijkt me nu zo gezellig."
"Je bent
me er een," plaagde de jongere, "maar weet je wat... de
eerste de beste oude dame die ik tegenkom zal ik naar je toesturen!
Zet jij je kopje thee maar!" En glimlachend liep ze de stoep af.
Knikte nog eens achterom. En ze bleef lachen.
Haar weg voerde door een winkelstraat met smalle trottoirs. Zij
moest van de stoep af, en ze keek goed uit op de rijweg. Een oud
dametje naderde van de tegenovergestelde richting.
Die twee keken elkaar eens aan.
En 't lachje van de jongste zuster vond weerklank in 't gelaat van
de ander.
Wat verward groette de vrouw, die op weg was naar haar werk. Ze
wilde doorlopen, maar de vreemde hield haar tegen.
"U kent mij niet," zei ze.
"Maar u keek me aan... Ik werk in een zaak. Ik dacht dat u
mij misschien kende."
"Dat niet. Maar u lachte zo'n beetje. En ik vond het zo
gezellig, dat u groette. Weet u, ik woon hier nog maar net. Ik ken
hier niemand. En in het dorp waar ik vandaan kom, was ik nooit zo
eenzaam als hier in die drukke stad!"
"Weet u wat," zei de voortvarende zuster, "ga bij
mijn zus theedrinken vanmiddag! Ze verlangt er vreselijk naar. Ga
maar meteen. En vertelt u maar, dat u mij hier ontmoet hebt. Loop maar eerst
rechtdoor tot de brug..." zij duidde de weg uit.
Ja, dat was een grappige ontmoeting geweest. Bij een kopje thee was het niet gebleven. Maar zelfs al was het werk van de jongste nu opgehouden, toch konden ze volgens de dokter beter het huis opgeven. Ergens gaan wonen, waar ze verzorging hadden in dagen van ziekte. Vlakbij het oude huis was het mooie bejaardentehuis. Die kamer, ruim en zonnig, kon het mooier? Hoe enthousiast waren de kennissen. Hoe vriendelijk was de directrice geweest, toen ze alles had laten zien.
Maar daar was Piet...
"Ik heb gezegd, dat ik hem desnoods wel nemen wil,"
bekende ik thuis.
De beide zusters kende ik niet. Alleen van verhalen.
En het laatste verhaal was over de slapeloze nachten en over de
poes die nog in de tuin woonde, van het reeds verlaten huis.
"Ze gaan er een paar keer per dag heen om hem te voeren,"
zei ik.
Mijn jongste dochter keek verrast op. "Mag hij van mij zijn?"
vroeg ze.
Ik knikte.
"Zeg eens wat?" vroeg ik aan mijn man.
"Ik zou het natuurlijk ook aangeboden hebben," zei hij.
"Maar ik vraag me af, hoe je het doet met de papegaai en met de
hamster. En hoe zal de hond reageren?"
Dat was iets, waar ik me ook nog niet teveel in had verdiept.
"Het zal wel meevallen," zei ik optimistisch.
Mijn aanbod voor de poes werd via de wederzijdse bekende
overgebracht.
De volgende avond kwam de vrouw van de poes.
"Het is zo'n rust," bekende zij. "We houden zoveel
van hem, weet u. En niemand wilde hem hebben. We hebben de
dierenbescherming opgebeld. We hebben 't iedereen gevraagd. Iemand
zei 'Ruim hem maar op'. Maar je laat een kat van vier jaar toch niet
afmaken?"
"Morgen kom ik hem halen, in een mandje," beloofde ik.
Ze zei: "Hij zal wel bang zijn. Hij is rood en wit, en we noemen
hem altijd Piet. Hij luistert naar zijn naam. Al is hij vier tuinen
ver, dan komt hij als je roept."
"U moet hem naderhand maar vaak komen opzoeken," bood ik
aan.
Mijn bezoekster was al buiten, toen ze zich nog even omkeerde.
"Als we 'm erg lief vinden," zei ze, "dan zeggen we
Pietje."
Ik ging weer terug in huis.
Mijn jongste dochter kwam me ademloos tegemoet in de gang.
.
"Komt hij?" Ik gaf haar alle bijzonderheden. Ze interesseerden haar
geweldig. Maar zelf dacht ik opeens aan een film, die ik meer dan
twintig jaar geleden zag, en toen was 't al een oude film, die nog
eens draaide in een exclusief theater. "If I had a million".
Een oude vrouw, die een miljoen erfde. En die een bejaardentehuis
opende.
Waar iedereen kokkerelde in de grote keuken. Waar men twee kussens
mocht hebben in bed. En waar poezen waren toegestaan.
Als ik dan een opstel zou moeten schrijven over "Bejaardenzorg", dan zou ik ieder die boven de vijfenzestig is, aanraden zich te onthouden van poezen. Het zou immers veel gemakkelijker wezen, als oude dames een papegaai of een kanarie hadden!