Zijn ouders kwamen beiden van de boerderij Vader Van der Meiden was “grossier in melk" en had een melkzaak in Den Haag. Jan kwam graag logeren op de boerderijen van zijn grootouders. Zijn opstellen op school vertelden altijd over de boerderij. Na de lagere school ging hij naar de christelijke HBS. Hij was zeventien toen hij examen deed en zich aan de universiteit van Leiden liet inschrijven om wiskunde te gaan studeren. Maar halverwege zijn fietstocht naar Leiden keerde hij om. Hij wilde liever dominee worden. Dat betekende twee jaar Latijn en Grieks leren. Hij haalde het staatsexamen en werd spoorstudent.
Toen Jan 21 was overleed zijn vader. Volgens Jan had hij zich doodgewerkt; hij stierf aan longontsfeking. Jan werd voogd over de andere kinderen en moest met moeder de melkzaak beheren. De eerste zondag na het overlijden van zijn vader zat hij in de Regentessekerk, waar ds. Te Winkel innig dankbaar, met een omslag van woorden, God dankte voor het feit dat hij genezen was van een lichte verkoudheid. Dat stemde Jan bitter. Na zijn laatste examen was hij tot de overtuiging gekomen dat hij "vrijzinnig" was. Dat tot grote schrik van dominee Te Winkel. Want vrijzinnigen stonden te boek als principiële godloochenaars. Ze durfden toen wel.
Jan van der Meiden preekte op beroep in vrijzinnige gemeenten. Henk Kater, een bekende dominee die naar Nederlands-Indié zou gaan, nodigde Jan uit om in Drimmelen te komen preken, Daar werd hij beroepen en dat beroep nam hij aan. Maar hij was nog steeds niet verloofd en woonde dus alleen in de grote pastorie, waar iedereen welkom was en ook kwam. Vooral jongeren. Jan zei eens: “Het huis was in mijn tijd min of meer een jeugdherberg."
De overgang van Den Haag naar het piepkleine Drimmelen, een dorpje aan de Amer in West-Brabant, was groot. Op een landelijke vergadering van “Kerk en Vrede", anti-militaristen, in Leiden ontmoette hij Doortje Coolsma, dochter van de legendarische dominee C.W. Coolsma, van 1910 tot aan zijn emeritaat predikant en gevangenispredikant in Groningen. Jan schreef hierover: “Ik wilde proberen de kennismaking met Doortje Coolsma voort te zetten en nam mij voor: op maandagmiddag schrijf ik haar. Op maandagmorgen moest ik een bijeenkomst bijwonen van predikanten uit onze ring. Een van de dominees vertelde mij misprijzend dat Herman Coolsma —broer yan Doortje- die in Princenhage dominee was, voor de nieuwe paus had gebeden. Ik vond dat niks om je over op te winden. Maar de voorzitter zei schamper: “Och ja, ’t is ook een Coolsma." Enkele maanden later kregen ze verlovingskaartjes..." Doortje Coolsma en Jan van der Meiden trouwden op 1 juli 1940.
Men placht te zeggen, zei Doortje eens, dat na Drimmelen de wereld dichtgeplakt zat met kranten en dat niemand zijn best deed om een kijkgaatje te forceren. Het was een wereld op zichzelf en de grote strijd was tussen de openbare en de christelijke school. Er was ook een evangelisatie, geleid door een godsdienstonderwijzer die NSB’er was. Toen die eens bij Van der Meiden in de kerk zat, boden jongelui van de jeugdvereniging aan hem in de gracht te gooien. Jan vroeg hem echter na de dienst op de koffie. Dominee Van der Meiden was actief in het verzet tegen de bezetter. Hij zorgde voor schuilplaatsen voor onderduikers en verschafte zelf, midden in het dorp, schuilplaatsen aan joodse onderduikers.
Doortje kon niet wennen in Drimmelen. Ze verstond de mensen slecht en begreep ze nog minder. Dolgelukkig was ze toen Jan in 1943 een beroep aannam naar Noordbroek in Groningen. Er was daar in geen twintig jaar een dominee geweest. Hooguit tien kerkgangers zondagmorgen. Doortje voelde zich daar als een vis in het water. Zij is altijd heimwee blijven houden naar Noordbroek. In die tijd, direct na de oorlog, was er een groot tekort aan predikanten. Elke zondag had dominee Van der Meiden wel een “hoorcommissie" in de dienst, niet zelden twee. Hij was zeer gewild. Maar mevrouw wilde nooit en dus bleven ze in Noordbroek. Jan bedankte voor alle beroepen.
Van de zomer 1944 tot na de bevrijding van het noorden op 14 en 15 april waren de ouders van Doortje, dominee Coolsma en zijn vrouw, ondergedoken op de Noordbroekster pastorie. In de oorlogsjaren was Coolsma nou niet echt overdreven voorzichtig. Tijdens een kerkdienst kon hij nogal eens scherp uitvallen tegen de Duitsers. Jan vertelde ook van het volgende voorval. Hij en zijn schoonvader liepen in Groningen eens samen over de Heereweg twee Duitse officieren tegemoet. Jan wilde opzij gaan. "Doorlopen", zei Coolsma, "zij horen hier niet!" De beide Duitsers weken voor de twee predikanten uit.
Dat Coolsma onderdook op de pastorie in Noordbroek kwam zo, Zijn jongste zoon werd in Delfzijl opgepakt en in augustus gefussileerd, Enkele dagen nadat dominee Coolsma —onofficieel - het bericht had ontvangen dat de Duitsers zijn zoon hadden vermoord, kwam een kapelaan van een Groningse Katholieke kerk hem waarschuwen dat twintig personen voor de deur van hun huis zouden worden neergeschoten. Zijn pastoor en dominee Coolsma stonden op die lijst. En toen besloot Coolsma onder te duiken. Maar dat ging nog niet zo eenvoudig. Een collega die steeds had geroepen: bij mij kun je altijd onderduiken, vertelde, toen het menens werd, dat ze nou net logees hadden gehad en daarom geen schone lakens hadden... Katholieke buren boden direct een schuilplaats aan. Vandaar gingen de Coolsma’s naar Noordbroek, naar hun kinderen.
In 1948 nam Van der Meiden toch een beroep aan naar Hoogezand. Doortje was haar "thuis" voorgoed kwijt. In Hoogezand raakte hij bevriend met een man, die net als hij esperantist was. Zijn vrouw was raadslid voor de CPN, zij waren communist. Toen het esperantistencongres in Hoogezand gehouden werd leidde Jan een Esperantokerkdienst. Dominee Van der Meiden werd door twee communisten naar de preekstoel gebracht en communisten collecteerden.
In 1950 verhuisden de Van der Meidens naar Paramaribo. Een totaal andere wereld met totaal andere gebruiken. Bij een begrafenis bijvoorbeeld kwam een dominee nooit aan huis. Hij wachtte op de begraafplaats. Eens wachtte hij wel een uur, vooraleer hij de vrolijk luid kwetterende stoet hoorde aankomen. "Hoe komen jullie zo laat?" vroeg hij de bedienaar. We hadden zo’n mooie stoet", was het antwoord, “we zijn nog wat met het lijk wandelen".
Na vijf jaar Paramaribo nam Jan een beroep aan in Dordrecht Daar stond hij tweeëntwintig jaar. Hij hield veel “bijzondere" diensten, bijvoorbeeld een dienst waarin rabbijn Soetendorp preekte of een dienst waarin Godfried Bomans — de preek hield en zo meer. Hij zocht al steeds waar hij kwam contact met de rooms-katholieke collega’s en met de joodse. Als hij eens verhinderd was — twee keer was hij scheepspredikant voor de Holland-Amerkalijn — liet hij waarnemen door een pastoor of door een gereformeerdebondscollega. Die deden dan ook de catechisaties. Hoorden ze *t ook eens van een ander,
Na z’n emeritaat was hij nog vijf jaar “bijstand in het pastoraat" in Boekelo, Tot zijn dood preekte hij als gastpredikant bijna iedere zondag. Jan heeft heel hard gewerkt en heeft veel bereikt, zonder zich daar ooit op te laten voorstaan. Hij bracht Jezus’ woord: “Dat zij allen één zijn" in de praktijk. Dagelijks. Dominee Van der Meiden en mevrouw Dora van der Meiden-Coolsma, in mijn studietijd een begrip in de wereld yan de yrijzinnige zondagsscholen, gingen op het eind van hun arbeidzame leven in Breda wonen. Daar preekte hij graag in de Lutherse kerk. En hij preekte voor de Vereniging van Vrijzinnigen in Rotterdam. Daar voelde hij zich — het zijn zijn eigen woorden — helemaal thuis als een vis in het water. Toen hij op 9 maart 2000 overleed, had hij al weer afspraken met Rotterdam gemaakt voor 2001.